Een land waarover is nagedacht
Hoe de planners Nederland vormgaven
Uitgeverij De Geus, 2021

De Haagse wethouder Hylkema verdedigt de sloop en nieuwbouw van de Schilderswijk
Pleidooi voor een krachtige bouwminister en een tweede Vinex
Waarom ziet Nederland eruit zoals het eruitziet? Dat is voor een groot deel te danken aan de fantasie van architecten en stedenbouwers. En wat in de afgelopen eeuw steeds belangrijkers werd, is de rol van de ruimtelijke ordening, van de lokale politiek tot het landsbestuur. Planning is politiek.
In de twintigste eeuw bouwde ambtelijk Nederland een ‘ordeningsstaat’ op. Het uiterlijk van Nederland – van groeikern tot bufferzone, van Bijlmermeer tot Vinexwijk – is er blijvend door beïnvloed. Hoe kwamen de wijken tot stand? Hoe is het om in Nederland te wonen? Daarover gaat Een land waarover is nagedacht in tal van anekdotes. Die ordeningsstaat was in zijn beste dagen een geoliede organisatie die met vaste hand de regie voerde. Dit boek is een pleidooi om dat unieke systeem van planning en ontwerp niet verloren te laten gaan.

Een verwaarloosde woonomgeving in de Rivierenwijk van Deventer. In 2007 presenteerde minister Ella Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie) een lijst van veertig achterstandswijken die met hulp van het rijk opgeknapt zouden worden. © archief auteur/RPB (bij hoofdstuk 8, De grote onttakeling)
In de media
Rooilijn
De ruimtelijke ordening in smakelijke anekdotes
Lörzing [serveert] een cocktail van (algemene) geschiedenis, smakelijke anekdotes en eigen observaties. Die cocktail drinkt door de krachtige anekdotes lekker door. Elk hoofdstuk bevat mooie anekdotes die planologen zullen doen glimlachen en inwoners doen verzuchten wat er met hun plek gebeurd is.
3 november 2021 door Jannes Willems in Rooilijn
De Nederlandse ruimtelijke ordening staat weer volop in de belangstelling. Het nieuwe boek van Han Lörzing – Een land waarover is nagedacht – golft mee op deze aandacht, met interviews in NRC en de Volkskrant. Lörzing was veertig jaar op nationaal niveau actief als planoloog en presenteert bij zijn afzwaaien toegankelijke non-fictie over “de opkomst, de hoogtijdagen, de ondergang en – wie weet – de wederopstanding van de ruimtelijke ordening” (p.14).
Het boek is een “expeditie” langs honderd jaar ruimtelijke ordening, opgeknipt in tien hoofdstukken die elk één decennium behandelen. De geschiedenis van de Nederlandse ruimtelijke ordening is vaker verteld, dus een kritische lezer kan zich afvragen: wat beoogt dit boek toe te voegen? Het is geen memoires, daarvoor leunt het te weinig op de eigen ervaringen. De achterflaptekst rept over “een pleidooi” om het unieke Nederlandse systeem van planning en ontwerp niet verloren te laten gaan, maar ook die beschrijving past niet helemaal bij het boek waarvan veel hoofdstukken vooral een geschiedenisles zijn. Wat is het boek dan wel? Mijn antwoord is uiteindelijk dat Lörzing een cocktail uitserveert van (algemene) geschiedenis, smakelijke anekdotes en eigen observaties.
Die cocktail drinkt door de krachtige anekdotes lekker door. Lörzing is uitstekend in staat goede voorbeelden te geven waarmee hij de ruimtelijke ordening van elk decennium typeert. Elk hoofdstuk bevat mooie anekdotes die planologen zullen doen glimlachen en inwoners doen verzuchten wat er met hun plek gebeurd is. Uiteraard zorgt zo’n opzet voor het missen of onderbelichten van bepaalde ontwikkelingen, maar daar hoeft het boek dan ook niet aan te voldoen. Hoe meer we in het heden komen, hoe minder er gebruik wordt gemaakt van archiefonderzoek en hoe meer het verhaal wordt doorweven met persoonlijke herinneringen. De eigen mening wordt richting het einde steeds prominenter. Tussendoor richt Lörzing ook nog een standbeeld op voor prominente vakgenoten, zoals Eo Wijers en Hans Leeflang.
De toegankelijke anekdotes hebben echter wel een keerzijde voor hen die meer verdieping zoeken. De gebruikte bronnen blijven soms onduidelijk. Het boek is geen studieboek, maar het toevoegen van een lijst met geraadpleegde bronnen zou handig zijn om beter te kunnen beoordelen of we hier de auteur aan het woord horen of de oorspronkelijke bron. Waar de recente heruitgave van Len de Klerk en Ries van der Wouden over de geschiedenis van de ruimtelijke ordening soms wat droog is door de systematische aanpak, zou iets meer structuur Lörzings boek ten goede komen. Anderzijds: de sjeu die Lörzing brengt in zijn boek mist dan weer grotendeels in De Klerk en Van der Wouden.
Lörzings boek zou aantrekkelijker zijn geweest door meer beeldmateriaal. Ter illustratie: ruimschoots wordt er aandacht besteed aan de unieke visie van De Casseres uit 1930 voor de ontwikkeling van Eindhoven, waardoor je die visie zelf wel eens wilt zien. Helaas; toch even zelf googelen. De lezer moet het doen bij de start van elk hoofdstuk met een – wat willekeurig gekozen – foto uit Lörzings archief die het decennium typeert.
Lörzing laat duidelijk blijken wat er van de ruimtelijke ordening geworden is in elk decennium. Op nationaal niveau scoren bij hem vooral de Tweede en Vierde Nota erg goed: ze maken gebruik van ontwerp (Lörzing heeft een achtergrond in landschapsarchitectuur), ze zijn gedurfd en onderscheidend, en geëngageerd. De boodschap is helder: aan die elementen ontbreekt het tegenwoordig. Met het ontmantelen van het ministerie van VROM en de Rijksplanologische Dienst (RPD) en de decentralisatie van ruimtelijk beleid als duidelijkste signalen. Veelzeggend is ook dat Lörzing de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 niet eens behandeld.
De flauwe samenvatting is dan: vroeger was alles beter. Door eerdere interviews, zoals in de Volkskrant, lijkt het een belangrijke boodschap van Lörzing. Het past ook in een trend van andere oudgedienden die terugverlangen naar een sterke (nationale) ruimtelijke ordening. Maar hoe zijn succesnummers uit het verleden te vertalen naar het heden? Oplossingen in het slothoofdstuk concretiseren de roep om “meer regie” van de Rijksoverheid. Het is weer tijd voor bestuurders die “doordouwers” zijn en voor “een miniversie van de Vinex”. Mij restte de vraag: geven we hiermee de planologie echt weer nieuw elan? Is dit het nieuwe verhaal, wat een nieuwe generatie planologen zal aanspreken? Mijn zorg is dat een nieuwe generatie vooral denkt: OK, boomer.
Terwijl niemand de teloorgang van de ruimtelijke ordening zal ontkennen. Het zijn volgens Lörzing vooral externe factoren die de ruimtelijke ordening de das om hebben gedaan, zoals de neoliberale wind vanaf de jaren tachtig. Lörzing had hier meer zelfreflectie kunnen tonen, gebaseerd op zijn ervaringen bij de RPD. Het boek staat notabene vol met voorbeelden waaruit blijkt hoe onuitstaanbaar planologen soms kunnen handelen. Lörzing ontkent niet dat de planoloog soms moeilijk kan zijn, maar hij vergeeft het hem (of haar) snel.
Het slothoofdstuk onderstreept nog eens waarom: de Nederlandse ordeningsstaat heeft misschien niet tot ieders ideale omgeving geleid, “maar het functioneert wel” (p.287). Een grootse prestatie, aldus Lörzing, waar we te weinig waardering voor hebben. Lörzing heeft duidelijk zijn hart verpand aan de ruimtelijke ordening en je gaat graag met hem mee in zijn pleidooi om de Nederlandse ordeningsstaat als “een monument van de twintigste eeuw te beschouwen” (p.14).
Toch bekroop me het gevoel dat er meer van het boek gemaakt had kunnen worden door met iets meer distantie naar het veld te kijken. Het enthousiasme van Lörzing is aanstekelijk en de anekdotes zijn prachtig, waardoor de Nederlandse ruimtelijke ordening voor een breed publiek tot leven wordt gewekt. Maar de cocktail die Lörzing in elk hoofdstuk opdient, had wat mij betreft nog net iets analytischer gemogen om te blijven hangen én om antwoord te geven op hoe de ruimtelijke uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd kunnen worden geboden.
Jannes Willems
Jannes Willems is universitair docent planologie aan de Universiteit van Amsterdam en redacteur bij Rooilijn en InPlanning
Planbureau voor de Leefomgeving
Beschouwing door Jan Ritsema van Eck, 6 mei 2021
Geslaagd publieksboek
Onze oud-RPB-collega Han Lörzing heeft sinds zijn pensioen een bescheiden oeuvre opgebouwd in een genre dat ik bij gebrek aan een beter woord maar “babyboomer-nostalgie” noem: Jaren van verandering, Mijn generatie, Thuis in Europa, Grenskoorts.
Stuk voor stuk boeken die een bepaald aspect behandelen van de geschiedenis sinds de Tweede Wereldoorlog, een periode die, niet toevallig, precies overeenkomt met het leven van de auteur. Stuk voor stuk met de boodschap: vroeger was alles anders, en niet in alle opzichten slechter. En stuk voor stuk prettig leesbaar doordat Han de anekdotes en sappige verhalen met een soepele pen aan elkaar schrijft. Een land waarover is nagedacht past naadloos in dat oeuvre en is wat mij betreft zijn meest geslaagde publieksboek tot nu toe.
Ruimtelijke ordening als mensenwerk
Een geschiedenis van de ruimtelijke ordening, van de Woningwet tot en met de Coronacrisis, met veel aandacht voor de menselijke dimensie. Want dit wordt uit het boek wel duidelijk: hoe Nederland eruitziet is niet alleen beïnvloed door macro-ontwikkelingen als oorlogen, demografische groeigolven en economische crises, of door instituties als wetten, planprocedures en de opeenvolgende Nota’s Ruimtelijke Ordening, maar ook en vooral door ontwerpers, bestuurders, ambtenaren, zakenlui, boeren en burgers. Mensen die een idee hadden voor een gebouw, een stadswijk, een streek, of het hele land, en die hun visie hebben gerealiseerd, soms tegen de stroom in. Ruimtelijke ordening als mensenwerk. Het is dan ook geen toeval dat de alfabetische index achterin het boek alleen persoonsnamen bevat, van Aartsen, Jan van (verantwoordelijk minister voor de Eerste Nota) tot en met Zwolsman, Reinder (megalomaan projectontwikkelaar in Scheveningen).
Kleine verhalen die het grote verhaal kleuren
Waarom staat het Vredespaleis waar het staat, en niet op de Waalsdorpervlakte waar Karel de Bazel het voor ogen had? Hoe heeft Cees van der Leeuw, directeur van Van Nelle, de wederopbouw van Rotterdam beïnvloed? Wat zei Jan Schäfer nou precies: “In gelul kan je niet wonen” of “in geouwehoer kan je niet wonen” (en wie kon dat wat schelen)? En wie was nou eigenlijk Eo Wijers, naar wie die prijsvraag is genoemd? Het zijn tientallen, nee honderden van dit soort kleine verhalen waarmee Han het grote verhaal van de ruimtelijke ordening vorm en kleur geeft. Ook put hij veel uit zijn eigen ervaringen, vanaf zijn eerste ontmoeting met boze boeren, als jonge provincie-ambtenaar in de jaren ’60, tot zijn bezoek aan het naargeestig lege gebouw van het toen net opgeheven ministerie van VROM in 2011.
Een betreurenswaardig misverstand
Daarbij steekt hij zijn mening niet onder stoelen of banken: de wederopbouwarchitectuur was niet saai en bekrompen maar “van een ongekende subtiliteit”, de hoogbouw uit de jaren ’60 was dan misschien bedoeld om krotbewoners een menswaardige woning te bieden, maar bleek uiteindelijk toch een “uiting van misplaatste daadkracht”, Youp’s hoon voor de Vinex sloeg de plank volkomen mis, en vooral: de ontmanteling van de nationale ruimtelijke ordening vanaf 2002 was een historisch ongeluk, een betreurenswaardig misverstand dat nu snel moet worden rechtgezet door een minister van Bouwen, Wonen en Ruimte aan te stellen.
Handzaam en leesbaar: Een feest van herkenning
Je hoeft dat niet allemaal met hem eens te zijn, zoals je in sommige gevallen ook over de selectie van voorbeelden zou kunnen twisten. Maar naar objectiviteit en volledigheid strevende overzichten en doorwrochte academische analyses zijn er over dit onderwerp al genoeg. Deze maand nog wordt een boek verwacht van Len de Klerk (ook ooit aan het RPB verbonden) en onze eigen Ries, een nieuwe bewerking van het kloeke standaardwerk “Van grachtengordel tot Vinexwijk”. Je zou je kunnen afvragen wat daar nog aan toe te voegen is. Nou, dit dus: een handzaam, vlot leesbaar en betaalbaar boekje, zonder pretenties of glossy kleurenillustraties, voor de ene lezer een laagdrempelige introductie in het onderwerp, voor de ander een rijke bron van quotes en weetjes, of gewoon een feest van herkenning.
Terug naar de Tekentafel - Financieele Dagblad
Boekbespreking door Farid Tabarki, 5 juni in het Financieele Dagblad
Hopelijk hebben de informateurs en voorzitters van de tweede kamerfracties het boek op hun nachtkastje liggen.
Is Nederland af, of smeekt het om mooie plannen? Landschaps- architect en planoloog Han Lörzing is die laatste mening toegedaan. Zijn boek Een land waarover is nagedacht is een ode aan het ruimtelijke plan, een optimistisch pamflet voor collectief zelfvertrouwen, de opmerking van Descartes indachtig dat ‘Dieu créa le monde, mais les Hollandais créèrent la Hollande.’
Het is te hopen dat de informateur en de zeven voorzitters van de Tweede Kamerfracties dit boek op hun nachtkastje hebben liggen, opengeslagen op de pagina’s waarop Lörzing een hartstochtelijk pleidooi houdt voor de ontwikkeling van visionair beleid voor de ruimtelijke ordening. Hij slaat precies op het juiste moment de spijker op zijn kop, want we kunnen wel een ‘echte doordouwer’ en een doortimmerd plan gebruiken, met alle maatschappelijke opgaven voor ons.
De verteltrant is overzichtelijk: Lörzing vindt dat we een zwaar stempel moeten drukken op de ontwikkeling van de ruimte in Nederland, vanuit het historisch perspectief van een eeuw verstandig plannen.
De auteur heeft aan dit proces uitvoerig bijgedragen en staat in zijn oproep niet alleen. Collega-landschapsarchitect Adriaan Geuze schetste vorige maand een doembeeld: ‘Als we niet oppassen, gaat ons land eruitzien als het Ruhrgebied.’ Deze zogeheten urban sprawl, die eeuwenoude stadscentra met industrie- parken en voorsteden vervlecht, levert wel interessant theater op het grensvlak tussen industrialisering en romantiek op: de Ruhrtriennale is al twee decennia een klinkend succes. Maar planmatig is het er een ratjetoe.
Niet volrommelen.
Laten we Nederland dus niet vol rommelen, maar zorgen dat de publieke zaak aan het roer staat, betoogt Lörzing. Nederland is maar een postzegeltje, maar wel een uitmuntend ingericht postzegeltje. Lörzing noemt het resultaat daarvan een ‘monument van de twintigste eeuw’. Het is een ‘groots bouwwerk van plannen, wetten en ontwerpen dat alleen kon opkomen in een tijd waarin de Nederlandse overheid de verantwoordelijkheid voor de inrichting van de ruimte krachtig naar zich toe trok.’
De verregaande coördinatie van de overheid van de inrichting van Nederland nam een aanvang toen volkshuisvesting een thema werd. In 1901 werd de Woningwet van kracht en in de decennia daarna trokken bevlogen mannen ambitieuze plannen om vooral de arbeidersklasse en de lagere middenklasse beter te behuizen. Onder leiding van de sociaaldemocratische wethouder Floor Wibaut bouwde de hoofdstad de een na de andere wijk in de stijl van de vooruit- strevende Amsterdamse School, van de Rivierenbuurt in Zuid en de Baarsjes in West tot het Vogeldorp in Noord. ‘Wie bouwt? Wibaut!’ luidde een slogan. Het heeft de emancipatie van de armere stedelingen goed gedaan.
Grand scheme.
Is het voor zo’n grand scheme, dat overigens ook in andere steden van de grond kwam, niet juist nu hoog tijd? De vraag naar woningen is enorm, en de koop- en huurprijzen rijzen de pan uit, zodat het nauwelijks een optie is voor mensen met bescheiden middelen om naar de grote stad te verhuizen. Tegelijk roept de energietransitie om groots aangepakte inno- vatie. Beste politiek leiders, is dat niet iets voor het regeerakkoord?
De grootstedelijke uitbreidingsplannen van weleer kunnen als voorbeeld dienen: ze laten zowel een ronkende ambitie als beleidsmatig doorzettingsvermogen zien. De randvoorwaarden stonden als een paal boven water. In een rapport in 1958 werd de grote lijn van de inrichting van het westen van ons land helder omschreven: het Groene Hart moest groen blijven, de steden in de Randstad mochten niet aan elkaar groei- en en nieuwe verstedelijking moest naar buiten gericht plaatsvinden. Het was een gouden greep, net als de sinds de jaren zestig populaire woonerven waar honderdduizenden spelende kinderen zijn opgegroeid. En toen moesten de Vinexwijken nog komen.
Wat nu? De woningmarkt zit op slot, burgers roepen ‘Nimby’ (not in my back yard) bij elk groot plan, torens aan kantoorruimte staan leeg. Hoe moeten we de moderne noden van Nederlands inwoners lenigen? Het Ruimtelijk Planbureau is ook al opgeheven!
Terug naar de tekentafel.
Lörzing eindigt gelukkig hoopvol. Hij constateert tevreden dat steeds meer toonaangevende architecten en planologen oproepen tot nationale actie. Nu moet de politiek nog even mee. En als dat gelukt is, hoopt hij vurig dat een fonkelnieuwe Rijksdienst voor Ruimtelijke Plannen het vertrouwen in Dutch ruimtelijk Design kan bezegelen. Terug naar de tekentafel!

NRC 10 juni 2021 - "Er gaat niets boven Houten"
Interview door Arjan Schreuder, NRC 10 juni 2021
Blog Wim Derksen
Ruimtelijke ordening met een vraagteken. Er is al veel over de teloorgang van de ruimtelijke ordening in Nederland geschreven. Maar niet eerder is dat zo verfijnd gedaan als in “Een land waarover is nagedacht” van Han Lörzing.
Laat ik eerst mijn relatie tot Han nader verklaren, voordat ik zijn boek de hemel in ga prijzen. Han solliciteerde in 2002 bij het Ruimtelijk Planbureau als sectordirecteur (hij zou zelf ongetwijfeld onderkoeld hebben gezegd: afdelingshoofd). Hij beschrijft op pag. 169 van zijn boek dat hij anderhalf jaar in één van de torens aan de Utrechtse Baan in Den Haag heeft mogen werken. Het uitzicht was “adembenemend”. En dan beschrijft hij dat sollicitatiegesprek met mij. Het “week nogal af van de normale gang van zaken bij dergelijke gesprekken: driftig heen en weer lopend langs het raam van zijn kamer wezen wij elkaar het ene opvallende gebouw na het andere aan en gaven er ons commentaar op (ik kreeg de baan).” Ik kan me dat gesprek nog heel goed herinneren.
Het Ruimtelijk Planbureau kwam voort uit de Rijks Planologische Dienst. Bij het merendeel van degenen die naar het planbureau overgingen was de politieke sensitiviteit (of wat daarvoor doorging) veel beter ontwikkeld dan de kennis van stedebouw en planologie. Er waren mij twee mannen voorgedragen als sectordirecteur die er eer in stelden dat ze van ruimtelijke ordening niks wisten, ze waren immers uitverkoren om te managen. Ik verpestte meteen mijn start door beide heren af te wijzen. Aan mij de taak om zelf op zoek te gaan naar betere sectordirecteuren. Het bleek me al snel dat in die sollicitatieronde een groot deskundige als Han Lörzing achteloos terzijde was geschoven. Ik nodigde hem uit voor een gesprek en het was het eerste gesprek dat ik op het planbureau voerde dat ergens over ging. Om met de titel van Han’s boek te spreken: over een land waarover is nagedacht.
Vanzelfsprekend was ik dolblij dat ik hem kon benoemen. Inderdaad Han was geen manager. En dat maakte me gelukkig. Han wist alles van stedebouw (hij leerde me dat het onzin is om voor de spelling van stedenbouw te kiezen, omdat het niet om de bouw van een stad gaat, maar om de bouw van een stede, één plek). Han wist alles van architectuur, alles van landschappen en alles van ruimtelijke ordening. En over dat alles heeft hij nu in dat prachtige boek van hem uitgeschreven.
Aan het einde van de dag liep ik vaak nog even bij Han binnen. Ons gesprek dat daar bovenaan de Utrechtse Baan was begonnen, werd zes jaar achteloos voortgezet. En als ik zijn boek lees waan ik me weer op zijn kamer. Wat was er zo bijzonder aan die gesprekken en wat is er zo bijzonder aan het boek van Han Lörzing? Laat ik voorop stellen dat de man fabelachtig goed schrijft. Je leest zelden een boek waaraan zo’n heldere structuur ten grondslag ligt, terwijl je slechts het gevoel hebt één groot doorgaand verhaal te lezen. En Lörzing beheerst de kunst om met taal te spelen. Onderkoelde humor. Zo reist hij met een bootje naar de Marker Wadden, het nieuwe natuurgebied in het Markermeer. Hij beschrijft hilarisch hoe hij op dat eiland aankomt. En meldt dat “bij een langer verblijf de beelden vertrouwder worden”.
Zo ontdekt hij een koffiekeet en vervolgt: “Tenslotte is ook hier de natuur slechts te overleven als je er iets bij kunt drinken.” Die ene zin al. Zoals gezegd weet de man ook alles van de ruimtelijke ordening in Nederland, mede omdat hij decennialang daarin een actieve rol heeft gespeeld.
Dat geldt wel voor meer mensen. Maar Lörzing koppelt zijn betrokkenheid aan een heel plezierige distantie. Ruimtelijke ordening in Nederland was niet zelden een sekte, waarin gedweept werd met de standpunten die we allemaal deelden. Lörzing is veel te autonoom om te dwepen en om niet zijn eigen standpunten te kiezen. Daarmee is Lörzing meteen een voorbeeld voor al diegenen die de ruimtelijke ordening de komende jaren weer uit het slop moeten trekken. Lörzing geeft inderdaad overtuigend aan dat er weer behoefte is aan een nationale ruimtelijke ordening, zoals ook de Tweede Kamer inmiddels heeft ingezien.
Maar het boek van Han Lörzing laat ook vooral zien dat de ruimtelijke ordening alleen kans van slagen heeft als weer eens opnieuw naar de ruimte wordt gekeken. Met betrokkenheid, maar vooral met distantie. De ruimtelijke ordening kenmerkte zich lang niet altijd door distantie. Door een glimlach, door een relativering. Ja, ruimtelijke ordening rook vaak naar sociaal-democratie. Het was voor velen een geloofsbelijdenis met veel dogma’s. Het was vaak verboden om die dogma’s van een vraagteken te voorzien. Het mooie van een man als Lörzing is dat hij ruimte geeft door veel vraagtekens te plaatsen.
Uitgelicht
Citaat:
“Een lege huls, dat was alles wat er van het ministerie over was gebleven. Ik nam afscheid van mijn begeleiders en liep het gebouw uit, voor de laatste keer.”
(hoofdstuk 8: De grote onttakeling)
Citaat:
“In het najaar van 1979 ging de Kennedyflat tegen de vlakte. Het gebouw had er toen niet meer dan twaalf jaar gestaan, vermoedelijk een Nederlands record.”
(hoofdstuk 4: De verbeelding aan de macht)

Het woonerf was een typisch Nederlandse uitvinding uit de jaren zeventig van de vorige eeuw.

Ontwerptekening van ‘architectenburo’ Jan Verhoeven voor het project Hofdijkterrein in Rotterdam. De grote mate van detaillering en het gebruik van ambachtelijke materialen zijn typerend voor het bouwen met de menselijke maat in de jaren zeventig. © Collectie Het Nieuwe Instituut – Verhoeven (bij hoofdstuk 5, Zand in de machine)